De rechtbank in Den Haag brengt voorlopig een eind aan de (juridische) discussie omtrent de Rijksschoonmaakorganisatie (RSO). Het onderbrengen van de schoonmaakwerkzaamheden voor de Rijksoverheid bij de RSO is niet in strijd met de aanbestedings-, staatssteun- en mededingingswet. Daarmee is de Rijksschoonmaakorganisatie niet onrechtmatig. De rechterlijke uitspraak dateert van 24 januari 2018. Geen enkele van de betrokken partijen heeft eerder melding gemaakt van het vonnis.
Negen schoonmaakbedrijven daagden de Nederlandse staat met de centrale vraag of het inbesteden van de schoonmaakwerkzaamheden in strijd is met het aanbestedingsrecht of mededingingswet. CSU, Gom, HECTAS, ICS Groep, Dolmans, Asito, VLS, GCA en ISS Facility Services eisten gezamenlijk tevens een schadevergoeding voor de reeds aan de markt onttrokken schoonmaakwerkzaamheden. Ook werd getracht om het gelijk te krijgen door te stellen dat de oprichting van de Rijksoverheid een ongeoorloofde steunmaatregel zou zijn.
Geen economische activiteit
De Rijksschoonmaakorganisatie oefent volgens de rechtbank geen economische activiteit uit: “De RSO verleent immers geen diensten aan derden en er bestaat geen enkele aanwijzing dat zij dat op termijn wel zal gaan doen. De door de schoonmaakbedrijven gestelde omstandigheid dat de Hoge Colleges van Staat en de Rechtspraak een keuze blijven houden tussen de schoonmaakbedrijven en de RSO kan niet tot een ander oordeel leiden. Deze keuze is namelijk geen andere dan een keuze tussen zelfvoorziening en uitvoering door een marktpartij.”
Volgens de rechtbank is de Rijksschoonmaakorganisatie daarom ook niet in strijd met de maatschappelijke zorgvuldigheid. “De rechtbank is van oordeel dat, zeker nu hierboven is geoordeeld dat de RSO geen marktactiviteit verricht en sprake is van zelfvoorziening, deze door de schoonmaakbedrijven gestelde maatschappelijke zorgvuldigheidsnorm geen steun vindt in het recht.”
Gevolgen oprichting RSO waren bekend
De rechtbank is van oordeel dat de Staat een tijdig aangekondigde, gefaseerd uitgevoerde overgang naar de RSO en overname van schoonmakers, waarbij overeenkomsten gerespecteerd worden, heeft gerealiseerd. “De financiële gevolgen voor de commerciële schoonmaakbedrijven zijn weliswaar in absolute zin niet gering te noemen, maar worden gerelativeerd door de niet bestreden vaststelling dat de schoonmaak van rijksoverheidsgebouwen 1,8% van de totale schoonmaakmarkt vormt.
Afgezet tegen een door de schoonmaakbedrijven niet bestreden huidige groei van de markt van 3,8% per jaar en gezien de tijd die de schoonmaakbedrijven vanwege de gefaseerde overgang hebben (gehad) om hun bedrijfsvoering aan te passen, zijn deze gevolgen naar het oordeel van de rechtbank niet onevenredig te noemen.”
Schoonmaakbedrijven delven het onderspit
Alle vorderingen van de schoonmaakbedrijven zijn door de rechtbank afgewezen. De bedrijven zijn veroordeeld tot het betalen van de kosten van het geding aan de zijde van de Staat. Deze kosten zijn begroot op 7.041 euro, exclusief rente.