SieV vindt dat de eindejaarsuitkering voor schoonmaakmedewerkers naar beneden moet. In een opinie-artikel op haar eigen site stelt voorzitter Maurice Rutgrink dat de eindejaarsuitkering te hoog is. ‘Het was ooit bedoeld als een extraatje, maar nu begint het steeds meer op een 13e maand te lijken.’
De eindejaarsuitkering is een uitkering op basis van een percentage van het brutoloon die meestal in december (voor 15 december) wordt uitbetaald. In de schoonmaak is de eindejaarsuitkering 4,2 procent. Oftewel: ongeveer een half bruto maandloon. De eindejaarsuitkering wordt berekend over het brutoloon. Overuren en dergelijke worden hierin meegenomen.
Huidige eindejaarsuitkering te hoog
SieV stelt dat zij niet tegen deze uitkering is, maar wel tegen her stelselmatig verhogen ervan. ‘Ooit hebben we gevraagd om deze uitkering niet boven de 3 procent uit te laten komen, om het als extraatje te houden. Het is nu 4,2 procent en dat vinden wij veel.’
Rutgrink: ‘Nu vakbonden oproepen tot verhoging met € 100 bruto (FNV) of verhogen van het minimum uurloon tot € 14,00 per uur, plus daarbij 8% vakantiegeld en dus ook 4,2% eindejaarsuitkering, komt het mij voor of men bezig is de kip met de gouden eieren te slachten. Dit is niet meer te verkopen aan klanten (en kan dus ook niet doorbelast worden) als je bedenkt, dat daar de werkgeverslasten en kantoorkosten overheen moeten. Als kengetal hanteer ik voorzichtig het getal van 1,75, waardoor het uurloon zonder winst al op € 24,50 uitkomt. Kortom, dit zijn stappen die je nergens nog kunt rechtvaardigen, mede gelet op de loonontwikkeling en in de afgelopen 10 jaar waar de schoonmaakbranche forse stappen heeft gezet.’
Eindejaarsuitkering niet boven 3%
De conclusie van SieV is als volgt: ‘De conclusie is dat wij als mkb-branchevereniging zeggen dat dit verworven recht nu eenmaal bestaat, wij dit niet boven de 3% willen laten komen. En het was ooit bedoeld als een extraatje , maar nu begint het steeds meer op een 13e maand te lijken; de eindejaarsuitkering loopt namelijk parallel aan de opbouw van het vakantiegeld. En een werknemer bouwt het naar rato op, ook al vertrekt hij/zij bijvoorbeeld in juni.’
Rutgrink: ‘Doordat het een bijzondere beloning is, houdt de werknemer er bijzonder weinig aan over. Tenzij de werkgever het nog kwijt kan in de fiscale uitruil en dan zoveel mogelijk deze uitkering netto uitkeert als reiskostenvergoeding voor woon-werkverkeer.’